Er was een tijd, nog niet zolang geleden, dat politici het socialisme op een eenvoudige manier konden vertalen. Als er een gat in je haag zit, moet je niet de snoeischaar bovenhalen maar, in tegendeel, de haag extra voeding geven.
Eind jaren '90 stelden de steden vast dat er nog steeds veel gaten zaten in hun wijken. De mensen kenden hun buren niet meer. De sociale cohesie, zogezegd ooit de kracht van elke wijk, was zoek, dat was het gat. Straatfeesten en barbecue-checks gingen daar verandering in brengen: als mensen samen buiten komen en uit elkaars potten eten, zou dat de sociale cohesie in de wijk voeden. Slimme steden, zoals Gent (het fotootje is genomen in de Brugse Poort), beseften dat etentjes alleen weinig soelaas zouden bieden. Zij grepen ook in op de structuur van de wijk , de kwaliteit van het openbaar domein, nieuwe sociale huisvesting en heel wat wijkvoorzieningen. Een lange tafel, bij voorbeeld, is altijd handig als je met de hele buurt wilt aanschuiven.
De toekomst zal nog moeten uitwijzen wat het resultaat van deze goedbedoelde politiek zal zijn. De vraag is ook maar of we dat moeten meten op het niveau van de wijk. De kans is immers niet onbestaande dat nieuwe armoezaaiers zich in andere wijken, misschien zelfs in andere steden zullen vestigen. In het beste geval is het zoiets als meer blauw op straat. Verder dan verplaatsen van bepaalde problematieken komt men meestal niet.
Conclusie is niet dat er dan maar geen initiatieven moeten ontwikkeld worden. Wel dat eenvoudige recepten, hoe spitsvondig ze ook worden vertolkt, niet bestaan. Tevens moeten we beseffen dat de overheid waarschijnlijk steeds met de kraan open zal moeten dweilen. Het feit dat het verschil tussen arm en rijk niet meer afneemt, maar eerder terug toeneemt in onze steden, toont daarbij aan dat er sowieso nog veel gedweild zal moeten worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten